De dodencultus in Rome

De Romeinen leefden dicht bij de dood. Gladiatoren gevechten, voortdurende oorlogen en mensenoffers, waren gewone praktijken. Maar met hun eigen dierbaren gingen de inwoners van Rome wel zeer respectvol om bij hun overlijden. Als een Romein stierf, werd zijn lichaam gewassen, gekleed in de officiële kledij en in het atrium gelegd met de voeten wijzend naar de uitgang. De familie bracht cipressentakken aan boven de ingang. Zo waarschuwden ze de priesters van Jupiter wie het niet toegelaten was het huis van een dode te betreden. De rouwenden toonden hun verdriet door de ‘vestes pullae’, ruwe wollen kledij te dragen en gedurende de rouwtijd hun haar niet te wassen noch te kammen, vingernagels te knippen of andere kledij aan te doen. De rouwperiode was door de wet voorgeschreven. Voor ouders en kinderen boven de zes jaar bedroeg die 1 jaar, voor kinderen jonger dan zes een maand, voor een echtgenoot 10 maanden, en voor dichte bloedverwanten, 8 maanden. Wie zijn verdriet na die periode niet kon onderdrukken, werd gestraft door publieke verachting. In voorbereiding op de begrafenis verzamelde de familie voor de ‘conclamatio’, waarbij de naam van de dode 3 keer uitgeroepen werd terwijl hoorngeschal de dood aan de anderen aankondigde. Na de conclamatio zieden de rouwenden: ‘Conclamatum est’, hij is dood. De conclamatio bevestigde de dood. De uitspraak ‘Corpus nondum conclamatum’ werd dan gebruikt voor iemand die niet lang meer te leven had. Nadat ieder lid van de familie het ‘extremum vale’ gegeven had, de laatste afscheidsgroet, werd het lichaam met de voeten eerst naar buiten gedragen. Plebejers werden langs de kortst mogelijke weg uit de stad gedragen, omdat begrafenissen en crematies binnen de muren van de stad verboden waren. Als de overledene een patriciër was, leidde de ‘designator’, die ook het lichaam balsemde, een uitgebreide begrafenis stoet. Muzikanten openden de processie, gevolgd door de ‘praeficae’, ingehuurde rouwende vrouwen die de klaagzangen,’naeniae’ zongen. Daarna volgden narren, die de ‘imagines’ droegen, wassen maskers van de voorvaderen, en aan de grote daden van de overledene herinnerden. Daarna volgde de dode met ontbloot gezicht, de familie en de vrienden in hun rouwkledij en de toortsdragers. Als de overledene een publiek figuur was werd er halt gehouden op het forum waar de ‘laudatio funebris’, lijkrede werd uitgesproken door de oudste zoon of een ander dicht familielid, terwijl het lichaam werd rechtgezet. Crematie werd populair in de late republiek en werd algemeen toegepast tot het midden van de 3de eeuw. Als de stoet de begraafplaats bereikte werd het lichaam op de brandstapel gelegd, waarop ook offergaven en sterke parfums lagen. De erfgenaam stak het vuur aan met een toorts terwijl de rouwenden langs de kant stonden. Nadat het vuur gedoofd was werd het ‘os resectum’ in de urne gedaan die in het familiegraf werd geplaatst. Als er niet gekozen werd voor crematie, werd het lichaam in een houten kist of een stenen sarcofaag gelegd met een geldstuk in de mond voor Charon, de veerman. Negen dagen na de begrafenis beëindigde de familie de begrafenis met de ‘novendiale sacrificium’, de offergave op de negende dag. Daarna werd er een feestmaaltijd gehouden aan het graf, de ‘cena novendialis’. Er werd ook voedsel meegegeven aan de overledene omdat men meende dat men dit nodig had in het hiernamaals.

Het dodenmasker van Julius Caesar.